Athyrium flexile

In de wereld van vandaag is Athyrium flexile een onderwerp van grote relevantie en interesse geworden. De implicaties ervan variëren van persoonlijke tot mondiale aspecten en beïnvloeden individuen, gemeenschappen en samenlevingen als geheel. De impact van Athyrium flexile is zichtbaar op verschillende gebieden, van technologie tot gezondheid, politiek en cultuur. Dit fenomeen heeft zowel enthousiasme als bezorgdheid teweeggebracht, waardoor er discussie is ontstaan ​​over de gevolgen en uitdagingen ervan. In dit artikel zullen we de vele facetten van Athyrium flexile verkennen en de invloed ervan in verschillende contexten analyseren, waardoor we een alomvattende en bijgewerkte visie kunnen bieden op dit onderwerp dat vandaag de dag van groot belang is.
Athyrium flexile
Taxonomische indeling
Rijk:Plantae (Planten)
Stam:Embryophyta (Landplanten)
Clade:Tracheophyta
Clade:Euphyllophyta
Clade:Monilophyta
Klasse:Polypodiopsida
Orde:Polypodiales
Familie:Athyriaceae (Wijfjesvarenfamilie)
Geslacht:Athyrium
Soort
Athyrium flexile
Tausch ex Opiz (1820)
Athyrium flexile op Wikispecies Wikispecies
Portaal  Portaalicoon   Biologie

Athyrium flexile is een varen uit de wijfjesvarenfamilie (Athyriaceae). Het is een soort die endemisch is in Schotland.

Naamgeving

  • Synoniem: Athyrium distentifolium var. flexile
  • Engels: Newman's Lady-fern

Kenmerken

Athyrium flexile lijkt zeer sterk op de zustersoort Athyrium distentifolium, zodat vele botanici ze als een variëteit (var. flexile) van deze laatste beschouwen[1][2]. A. distentifolium komt in gebergtes over heel Europa voor. De verschillen zijn relatief: A. flexile blijft gemiddeld kleiner, maar heeft meer bladen en produceert meer sporen dan A. distentifolium. Ook bij het prothallium zijn er verschillen te vinden.

De oorzaak is een mutatie van één enkel gen, met effecten op zowel de sporofyt- als de gametofyt-fase van de varen[3] (pleiotropie).

Voorkomen

Athyrium flexile is een zeldzame varen, slechts bekend van vier plaatsen in het Cairngorm-gebergte in de Schotse Hooglanden, op puinhellingen van silicaatgesteente (graniet, kwartsiet), waar alpiene of arctische omstandigheden heersen en de planten gedurende zes of zeven maanden per jaar onder sneeuw bedolven zijn.[4][5]