In de wereld van vandaag is Arne Eggen een onderwerp geworden dat steeds belangrijker wordt voor een breed spectrum van mensen. Van experts in het veld tot amateurs, Arne Eggen heeft de aandacht van velen getrokken en zichzelf gevestigd als een relevant en onvermijdelijk onderwerp op verschillende gebieden van het leven. Of het nu vanwege de impact ervan op de samenleving, de historische relevantie ervan of de invloed ervan op het dagelijks leven is, Arne Eggen heeft een voortdurend debat teweeggebracht en experts gemotiveerd om zich in het onderzoek ervan te verdiepen. In dit artikel zullen we verschillende aspecten van Arne Eggen onderzoeken en het belang ervan in de huidige context bespreken.
Arne Eggen werd net als broer Erik Eggen (ook componist) geboren binnen het gezin van horlogemaker Johan Andreas Eggen (1848-1927) en Berte Eriksen Kurud (1848-1927), die vijf kinderen kregen. Hij huwde in 1916 met Engel Johanne Othilie Sparre Gulbranson (18 juli1878 – 1 juni1918). Zijn vrouw overleed al binnen twee jaar na het huwelijk. Zij was de zuster van de fameuze operazangeres Ellen Gulbranson.
Muziek
De bedoeling was dat hij leraar werd. Nadat hij een kleine studie had afgerond wendde hij zich tot het bespelen van het orgel en compositie. Hij kreeg lessen van Catharinus Elling (compositie) , Peter Lindeman (orgel) en Christian Johnson (piano). In 1905 studeerde hij af aan de voorloper van het Conservatorium van Oslo. Verdere studies vonden plaats aan het Conservatorium van Leipzig bij Stephan Krehl (compositie) en Karl Straube (orgel). Na een jaar werd hij benoemd tot organist van de Bragerneskerk te Drammen, een functie die op 1 seizoen na (1909/1910) beoefende van 1907 tot 1924. Vanaf 1924 was het achtereenvolgens organist in Bryn en de Tanumkerk in Baerum, alwaar hij in 1955 overleed. Vanaf de jaren 20 was hij voorts betrokken bij de Noorse componistenbond, die zich toen in een crisis bevond. De strijdende partijen (de behoudenden tegenover de vooruitstrevenden) moesten in die tijd bijeengebracht worden. Eggen was van 1928 tot 1945 voorzitter van die bond en werd bij zijn afscheid benoemd tot erevoorzitter. Hij was in die tijd ook betrokken bij TONO, de auteursrechteninstantie in Noorwegen (1927-1945).[1] Vanaf 1934 kreeg hij een staatstoelage.
1915: Liti Kjersti, melodrama op tekst van Hulda Garborg, een première volgde pas in 1933
1917: Ciaconna in g mineur voor orgel, een werk in de traditie van Johann Sebastian Bach en Max Reger, dat heden ook nog aan het begin van de 21e eeuw wordt gespeeld; later schreef Eggen hiervan een versie voor orkest
1920: Symfonie in g mineur voor orkest; uitvoering 4 maart 1920 door de voorloper van het Oslo Filharmoniske Orkester onder leiding van de componist[2]
1921: cantate voor het 50-jarig jubileum van de Bragerneskerk
1929: Mjøsen voor koor, piano en orkest, op tekst van Hulda Garborg
Aere det evige foraar i levet, lied op tekst van Bjornson
Hald ut mit hjarte, lied op tekst van Orjasaeter
Ut, ja ut, der vat normenss traa, lied op tekst van Per Sivle
Sporven, lied op tekst van Arne Garborg
Det gulnar, lauvet, lied op tekst van Aasen
Cantate voor het 100-jarig bestaan van Drammen
En dalende dag
Concert
13 april 1915: Componistenavond van Eggen in de concertzaal van Brødrene Hals met uitvoering van een aantal liederen en zijn beide sonates voor viool en piano[3]
28 november 1918: Concertzaal Brødrene Hals; Concert met Edvin Kallstenius, Lalla Møller en Oscar Gustavson met vier liederen van Eggen door Møller en een Sonate voor viool en piano door Eggen en Gustavson